Skip to main content

#15 — Blijven (stay)

Find out in this page how to conjugate the Dutch verb "blijven" (to stay) in all its different tenses.

Present

PRESENT TENSEPRESENT PERFECT TENSE
Ikblijfben gebleven
Jij / Je / Ublijftbent gebleven
Hij / Zij / Hetblijftis gebleven
Wij / Weblijvenzijn gebleven
Jullieblijvenzijn gebleven
Zijblijvenzijn gebleven

Past

PAST TENSEPAST PERFECT TENSE
Ikbleefwas gebleven
Jij / Je / Ubleefwas gebleven
Hij / Zij / Hetbleefwas gebleven
Wij / Weblevenwaren gebleven
Jullieblevenwaren gebleven
Zijblevenwaren gebleven

Future

FUTURE TENSEFUTURE PERFECT TENSE
Ikzal blijvenzal gebleven zijn
Jij / Je / Uzult blijvenzult gebleven zijn
Hij / Zij / Hetzal blijvenzal gebleven zijn
Wij / Wezullen blijvenzullen gebleven zijn
Julliezullen blijvenzullen gebleven zijn
Zijzullen blijvenzullen gebleven zijn

Conditional

CONDITIONAL MOODCONDITIONAL PERFECT TENSE
Ikzou blijvenzou gebleven zijn
Jij / Je / Uzou blijvenzou gebleven zijn
Hij / Zij / Hetzou blijvenzou gebleven zijn
Wij / Wezouden blijvenzouden gebleven zijn
Julliezouden blijvenzouden gebleven zijn
Zijzouden blijvenzouden gebleven zijn

Phrases examples

"Ik ben Nuno." — I am Nuno.


Source of this content: Dutch verb "blijven" conjugated | Verbix