Skip to main content

#16 — Kunnen (can)

Find out in this page how to conjugate the Dutch verb "kunnen" (can / be able to) in all its different tenses.

Present

PRESENT TENSEPRESENT PERFECT TENSE
Ikkunheb gekund
Jij / Je / Ukunthebt gekund
Hij / Zij / Hetkunheeft gekund
Wij / Wekunnenhebben gekund
Julliekunnenhebben gekund
Zijkunnenhebben gekund

Past

PAST TENSEPAST PERFECT TENSE
Ikkonhad gekund
Jij / Je / Ukonhad gekund
Hij / Zij / Hetkonhad gekund
Wij / Wekondenhadden gekund
Julliekondenhadden gekund
Zijkondenhadden gekund

Future

FUTURE TENSEFUTURE PERFECT TENSE
Ikzal kunnenzal gekund hebben
Jij / Je / Uzult kunnenzult gekund hebben
Hij / Zij / Hetzal kunnenzal gekund hebben
Wij / Wezullen kunnenzullen gekund hebben
Julliezullen kunnenzullen gekund hebben
Zijzullen kunnenzullen gekund hebben

Conditional

CONDITIONAL MOODCONDITIONAL PERFECT TENSE
Ikzou kunnenzou gekund hebben
Jij / Je / Uzou kunnenzou gekund hebben
Hij / Zij / Hetzou kunnenzou gekund hebben
Wij / Wezouden kunnenzouden gekund hebben
Julliezouden kunnenzouden gekund hebben
Zijzouden kunnenzouden gekund hebben

Phrases examples

"Ik ben Nuno." — I am Nuno.


Source of this content: Dutch verb "kunnen" conjugated | Verbix