Skip to main content

#3 — Zeggen (say)

Find out in this page how to conjugate the Dutch verb "zeggen" (to say) in all its different tenses.

Present

PRESENT TENSEPRESENT PERFECT TENSE
Ikzegheb gezegd
Jij / Je / Uzegthebt gezegd
Hij / Zij / Hetzegtheeft gezegd
Wij / Wezeggenhebben gezegd
Julliezeggenhebben gezegd
Zijzeggenhebben gezegd

Examples

"Jij zegt" — You say

"Jij hebt gezegd" — You have said


Past

PAST TENSEPAST PERFECT TENSE
Ikzeihad gezegd
Jij / Je / Uzeihad gezegd
Hij / Zij / Hetzeihad gezegd
Wij / Wezeidenhadden gezegd
Julliezeidenhadden gezegd
Zijzeidenhadden gezegd

Future

FUTURE TENSEFUTURE PERFECT TENSE
Ikzal zeggenzal gezegd zeggen
Jij / Je / Uzult zeggenzult gezegd zeggen
Hij / Zij / Hetzal zeggenzal gezegd zeggen
Wij / Wezullen zeggenzullen gezegd zeggen
Julliezullen zeggenzullen gezegd zeggen
Zijzullen zeggenzullen gezegd zeggen

Conditional

CONDITIONAL MOODCONDITIONAL PERFECT TENSE
Ikzou zeggenzou gezegd hebben
Jij / Je / Uzou zeggenzou gezegd hebben
Hij / Zij / Hetzou zeggenzou gezegd hebben
Wij / Wezouden zeggenzouden gezegd zeggen
Julliezouden zeggenzouden gezegd zeggen
Zijzouden zeggenzouden gezegd zeggen

Phrases examples

"Ik ben Nuno." — I am Nuno.


Source of this content: Dutch verb "zeggen" conjugated | Verbix