Skip to main content

#14 — Zitten (sit)

Find out in this page how to conjugate the Dutch verb "zitten" (to sit) in all its different tenses.

Present

PRESENT TENSEPRESENT PERFECT TENSE
Ikzitheb gezeten
Jij / Je / Uzithebt gezeten
Hij / Zij / Hetzitheeft gezeten
Wij / Wezittenhebben gezeten
Julliezittenhebben gezeten
Zijzittenhebben gezeten

Past

PAST TENSEPAST PERFECT TENSE
Ikzathad gezeten
Jij / Je / Uzathad gezeten
Hij / Zij / Hetzathad gezeten
Wij / Wezatenhadden gezeten
Julliezatenhadden gezeten
Zijzatenhadden gezeten

Future

FUTURE TENSEFUTURE PERFECT TENSE
Ikzal zittenzal gezeten hebben
Jij / Je / Uzult zittenzult gezeten hebben
Hij / Zij / Hetzal zittenzal gezeten hebben
Wij / Wezullen zittenzullen gezeten hebben
Julliezullen zittenzullen gezeten hebben
Zijzullen zittenzullen gezeten hebben

Conditional

CONDITIONAL MOODCONDITIONAL PERFECT TENSE
Ikzou zittenzou gezeten hebben
Jij / Je / Uzou zittenzou gezeten hebben
Hij / Zij / Hetzou zittenzou gezeten hebben
Wij / Wezouden zittenzouden gezeten hebben
Julliezouden zittenzouden gezeten hebben
Zijzouden zittenzouden gezeten hebben

Phrases examples

"Ik ben Nuno." — I am Nuno.


Source of this content: Dutch verb "zitten" conjugated | Verbix