Skip to main content

#7 — Kennen (know)

Find out in this page how to conjugate the Dutch verb "kennen" (to know) in all its different tenses.

Present

PRESENT TENSEPRESENT PERFECT TENSE
Ikkenheb gekend
Jij / Je / Ukenthebt gekend
Hij / Zij / Hetkentheeft gekend
Wij / Wekennenhebben gekend
Julliekennenhebben gekend
Zijkennenhebben gekend

"Ik ken" — I know

"Ik heb gekend" — I have known


Past

PAST TENSEPAST PERFECT TENSE
Ikkendehad gekend
Jij / Je / Ukendehad gekend
Hij / Zij / Hetkendehad gekend
Wij / Wekendenhadden gekend
Julliekendenhadden gekend
Zijkendenhadden gekend

"Ik kende" — I know

"Ik had gekend" — I had known


Future

FUTURE TENSEFUTURE PERFECT TENSE
Ikzal kennenzou gekend hebben
Jij / Je / Uzult kennenzult gekend hebben
Hij / Zij / Hetzal kennenzou gekend hebben
Wij / Wezullen kennenzouden gekend hebben
Julliezullen kennenzouden gekend hebben
Zijzullen kennenzouden gekend hebben

"Ik zal kennen" — I will know

"Ik zou gekend hebben" — I will have known


Conditional

CONDITIONAL MOODCONDITIONAL PERFECT TENSE
Ikzou kennenzou gekend hebben
Jij / Je / Uzou kennenzou gekend hebben
Hij / Zij / Hetzou kennenzou gekend hebben
Wij / Wezouden kennenzouden gekend hebben
Julliezouden kennenzouden gekend hebben
Zijzouden kennenzouden gekend hebben

"Ik zou kennen" — I would know

"Ik zou gekend hebben" — I would have known


Phrases examples

"Ik ben Nuno." — I am Nuno.


Source of this content: Dutch verb "kennen" conjugated | Verbix