Find out in this page how to conjugate the Dutch verb "moeten" (must / have to) in all its different tenses.
Present
| PRESENT TENSE | PRESENT PERFECT TENSE |
---|
Ik | moet | heb gemoeten |
Jij / Je / U | moet | hebt gemoeten |
Hij / Zij / Het | moet | heeft gemoeten |
Wij / We | moeten | hebben gemoeten |
Jullie | moeten | hebben gemoeten |
Zij | moeten | hebben gemoeten |
Past
| PAST TENSE | PAST PERFECT TENSE |
---|
Ik | moest | had gemoeten |
Jij / Je / U | moest | had gemoeten |
Hij / Zij / Het | moest | had gemoeten |
Wij / We | moesten | hadden gemoeten |
Jullie | moesten | hadden gemoeten |
Zij | moesten | hadden gemoeten |
Future
| FUTURE TENSE | FUTURE PERFECT TENSE |
---|
Ik | zal moeten | zal gemoeten hebben |
Jij / Je / U | zult moeten | zult gemoeten hebben |
Hij / Zij / Het | zal moeten | zal gemoeten hebben |
Wij / We | zullen moeten | zullen gemoeten hebben |
Jullie | zullen moeten | zullen gemoeten hebben |
Zij | zullen moeten | zullen gemoeten hebben |
Conditional
| CONDITIONAL MOOD | CONDITIONAL PERFECT TENSE |
---|
Ik | zou moeten | zou gemoeten hebben |
Jij / Je / U | zou moeten | zou gemoeten hebben |
Hij / Zij / Het | zou moeten | zou gemoeten hebben |
Wij / We | zouden moeten | zouden gemoeten hebben |
Jullie | zouden moeten | zouden gemoeten hebben |
Zij | zouden moeten | zouden gemoeten hebben |
Phrases examples
"Ik ben Nuno."
— I am Nuno.
Source of this content: Dutch verb "moeten" conjugated | Verbix