Skip to main content

#2 — Hebben (have)

Find out in this page how to conjugate the Dutch verb "hebben" (to have) in all its different tenses.

Present

PRESENT TENSEPRESENT PERFECT TENSE
Ikhebbed gehad
Jij / Je / Uhebthebt gehad
Hij / Zij / Hetheeftheeft gehad
Wij / Wehebbenhebben gehad
Julliehebbenhebben gehad
Zijhebbenhebben gehad

Past

PAST TENSEPAST PERFECT TENSE
Ikhadhad gehad
Jij / Je / Uhadhad gehad
Hij / Zij / Hethadhad gehad
Wij / Wehaddenhadden gehad
Julliehaddenhadden gehad
Zijhaddenhadden gehad

Future

FUTURE TENSEFUTURE PERFECT TENSE
Ikzal hebbenzal gehad hebben
Jij / Je / Uzult hebbenzult gehad hebben
Hij / Zij / Hetzal hebbenzal gehad hebben
Wij / Wezullen hebbenzullen gehad hebben
Julliezullen hebbenzullen gehad hebben
Zijzullen hebbenzullen gehad hebben

Conditional

CONDITIONAL MOODCONDITIONAL PERFECT TENSE
Ikzou hebbenzou gehad hebben
Jij / Je / Uzou hebbenzou gehad hebben
Hij / Zij / Hetzou hebbenzou gehad hebben
Wij / Wezouden hebbenzouden gehad hebben
Julliezouden hebbenzouden gehad hebben
Zijzouden hebbenzouden gehad hebben

Phrases examples

"Jij hebt veel vrienden." — You have many friends.

"Je was gulzig!"
_— You were greedy!"


Source of this content: Dutch verb "hebben" conjugated | Verbix