#1 — Zijn (be)
Find out in this page how to conjugate the Dutch verb "zijn" (to be) in all its different tenses.
Conjugation
Present
PRESENT TENSE | PRESENT PERFECT TENSE | |
---|---|---|
Ik | ben | ben geweest |
Jij / Je / U | bent | bent geweest |
Hij / Zij / Het | is | is geweest |
Wij / We | zijn | zijn geweest |
Jullie | zijn | zijn geweest |
Zij | zijn | zijn geweest |
Past
PAST TENSE | PAST PERFECT TENSE | |
---|---|---|
Ik | was | was geweest |
Jij / Je / U | was | was geweest |
Hij / Zij / Het | was | was geweest |
Wij / We | waren | waren geweest |
Jullie | waren | waren geweest |
Zij | waren | waren geweest |
Future
FUTURE TENSE | FUTURE PERFECT TENSE | |
---|---|---|
Ik | zal zijn | zal geweest zijn |
Jij / Je / U | zult zijn | zult geweest zijn |
Hij / Zij / Het | zal zijn | zal geweest zijn |
Wij / We | zullen zijn | zullen geweest zijn |
Jullie | zullen zijn | zullen geweest zijn |
Zij | zullen zijn | zullen geweest zijn |
Conditional
CONDITIONAL MOOD | CONDITIONAL PERFECT TENSE | |
---|---|---|
Ik | zou zijn | zou geweest zijn |
Jij / Je / U | zou zijn | zou geweest zijn |
Hij / Zij / Het | zou zijn | zou geweest zijn |
Wij / We | zouden zijn | zouden geweest zijn |
Jullie | zouden zijn | zouden geweest zijn |
Zij | zouden zijn | zouden geweest zijn |
Phrases examples
"Ik ben Nuno." — I am Nuno.
"We zijn goed op tijd." — We are on schedule.
"Jullie zouden een mooi koppel zijn." — You would be a beautiful couple.
Source of this content: Dutch verb "zijn" conjugated | Verbix