Skip to main content

#18 — Mogen (may)

Find out in this page how to conjugate the Dutch verb "mogen" (may) in all its different tenses.

Present

PRESENT TENSEPRESENT PERFECT TENSE
Ikmagheb gemogen
Jij / Je / Umaghebt gemogen
Hij / Zij / Hetmagheeft gemogen
Wij / Wemogenhebben gemogen
Julliemogenhebben gemogen
Zijmogenhebben gemogen

Past

PAST TENSEPAST PERFECT TENSE
Ikmochthad gemogen
Jij / Je / Umochthad gemogen
Hij / Zij / Hetmochthad gemogen
Wij / Wemochtenhadden gemogen
Julliemochtenhadden gemogen
Zijmochtenhadden gemogen

Future

FUTURE TENSEFUTURE PERFECT TENSE
Ikzal mogenzal gemogen hebben
Jij / Je / Uzult mogenzult gemogen hebben
Hij / Zij / Hetzal mogenzal gemogen hebben
Wij / Wezullen mogenzullen gemogen hebben
Julliezullen mogenzullen gemogen hebben
Zijzullen mogenzullen gemogen hebben

Conditional

CONDITIONAL MOODCONDITIONAL PERFECT TENSE
Ikzou mogenzou gemogen hebben
Jij / Je / Uzou mogenzou gemogen hebben
Hij / Zij / Hetzou mogenzou gemogen hebben
Wij / Wezouden mogenzouden gemogen hebben
Julliezouden mogenzouden gemogen hebben
Zijzouden mogenzouden gemogen hebben

Phrases examples

"Ik ben Nuno." — I am Nuno.


Source of this content: Dutch verb "mogen" conjugated | Verbix