Skip to main content

#10 — Zien (see)

Find out in this page how to conjugate the Dutch verb "zien" (to see) in all its different tenses.

Present

PRESENT TENSEPRESENT PERFECT TENSE
Ikzieheb gezien
Jij / Je / Uziethebt gezien
Hij / Zij / Hetzietheeft gezien
Wij / Wezienhebben gezien
Julliezienhebben gezien
Zijzienhebben gezien

"Ik zie" — I see

"Ik heb gezien" — I have seen


Past

PAST TENSEPAST PERFECT TENSE
Ikzaghad gezien
Jij / Je / Uzaghad gezien
Hij / Zij / Hetzaghad gezien
Wij / Wezagenhadden gezien
Julliezagenhadden gezien
Zijzagenhadden gezien

"Ik zag" — I saw

"Ik had gezien" — I had seen


Future

FUTURE TENSEFUTURE PERFECT TENSE
Ikzal zienzal gezien hebben
Jij / Je / Uzult zienzult gezien hebben
Hij / Zij / Hetzal zienzal gezien hebben
Wij / Wezullen zienzullen gezien hebben
Julliezullen zienzullen gezien hebben
Zijzullen zienzullen gezien hebben

"Ik zal zien" — I will see

"Ik zal geien hebben" — I will have seen


Conditional

CONDITIONAL MOODCONDITIONAL PERFECT TENSE
Ikzou zienzou gezien hebben
Jij / Je / Uzou zienzou gezien hebben
Hij / Zij / Hetzou zienzou gezien hebben
Wij / Wezouden zienzouden gezien hebben
Julliezouden zienzouden gezien hebben
Zijzouden zienzouden gezien hebben

"Ik zou zien" — I would see

"Ik zou gezien hebben" — I would have seen


Phrases examples

"Ik ben Nuno." — I am Nuno.


Source of this content: Dutch verb "zien" conjugated | Verbix